ODNL: "Samen oefenen met de Omgevingswet is van cruciaal belang"

Lilian Weeda is programmamanager Omgevingswet binnen Omgevingsdienst NL, het overkoepelende orgaan van alle 29 omgevingsdiensten. Ze overziet de kennisdeling die binnen de omgevingsdiensten plaatsvindt over de Omgevingswet en de verschillende uitdagingen die er spelen. 

Wat is het geluid van Omgevingsdienst NL geweest in de aanloop naar de inwerkingtreding?

“ODNL heeft onlangs aangegeven dat er drie factoren belangrijk zijn voor een goede inwerkingtreding van de Omgevingswet, namelijk een goed werkend Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), zes maanden oefentijd en een goed functionerende samenwerkingspraktijk. Helaas is hier door uiteenlopende omstandigheden deels niet aan voldaan.”  

Hoe is dat te verklaren?

“Deels laat de techniek ons nog steeds in de steek. Maar de omgevingsdiensten en hun regio’s kennen onderling daarnaast zeer veel verschillen. Het tempo waarin ze dingen doen, de zaken die binnen ieders regio spelen, de omvang, noem maar op. Dat maakt dat je met een veelkleurige samenstelling te maken hebt. Iedereen heeft zijn eigen pijlers, aandachtspunten – en soms belangen. Zo geven bijvoorbeeld sommige omgevingsdiensten aan dat ze zich beraden op een adviserende rol, een deel van de OD’s vervult deze rol al en weer andere omgevingsdiensten geven aan dat ze vanuit de deelnemende gemeenten simpelweg de vraag niet krijgen om advies te geven.” 

Wat is dan wijsheid?

“We zien bij veel gemeenten dat de milieukennis is overgegaan naar de omgevingsdienst. Onder de Omgevingswet is het van belang dat ruimtelijke keuzes en milieuafwegingen vroegtijdig bij elkaar gebracht worden in het omgevingsplan of -verordening. Vanuit die optiek is een adviserende rol vanuit een omgevingsdienst noodzaak, wil het bevoegd gezag de juiste en ook houdbare afwegingen maken. Daarnaast is het in de monitoring en beleidsevaluatie ook van belang dat de resultaten van VTH-uitvoering, en daarmee ook gebiedsinformatie, ingebracht worden om tot een weloverwogen beleidskeuze te komen. Eén van de adviezen van de commissie van Aartsen ging immers ook over de adviesbetrokkenheid van een omgevingsdienst bij de totstandkoming van een omgevingsplan.”

Hoe ontwaar je ondanks die grote verschillen toch iets van een gedeeld belang?

“Uit een recente enquête blijkt dat het gros van de omgevingsdiensten nog tegen een aantal complicerende factoren aan loopt. Het DSO werkt nog niet altijd goed, vooral ook in de integratie met de VTH-systemen. De wijzigingen in het basistakenpakket zijn op een aantal plekken nog niet doorgevoerd waardoor een uitvoering volgens de regelgeving nog niet mogelijk is. Gemeenten krijgen het nog niet voor elkaar of kiezen er nog niet voor om in te regelen dat omgevingsdiensten automatisch geautoriseerd zijn om aanvragen van initiatiefnemers in behandeling te nemen. Dat vergt nog meer afstemming en ook extra actie vanuit het Rijk. En het is vrijwel zeker dat de termijnen straks nog niet gehaald worden. We zouden dan ook graag zien dat het ministerie communiceert dat de gestelde termijnen bij inwerkingtreding niet haalbaar zijn en dat er een teruggang in dienstverlening te verwachten is.”  

Hoe kunnen omgevingsdiensten zich volgens jou toch goed voorbereiden op de vermoedelijke inwerkingtreding?

“Door nu alvast te oefenen. Het is van cruciaal belang om al enigszins wegwijs te worden in de aanstaande veranderingen in de verschillende processen. Met regelmaat organiseert ODNL, ook samen met VNG en ‘Aan de slag met de Omgevingswet’, bovendien webinars waarin de laatste ontwikkelingen en bevindingen over de Omgevingswet met de omgevingsdiensten worden gedeeld. Zo staan we met de omgevingsdiensten stil bij de effecten van de Omgevingswet op de financiële huishouding en geven we toelichting bij het Register Externe Veiligheid, een belangrijk onderwerp voor veel gemeenten. Het idee is dat we met elkaars kennis beter toegerust zijn op de impact van de Omgevingswet op de uitvoering.”